donderdag 7 november 2013

Leger

Onlangs moest ik voor m’n werk in Den Haag zijn en bleek het adres vlakbij de kazerne te zijn waar ik begin jaren tachtig een groot deel van mijn militaire dienstplicht vervulde. Omdat het lunchtijd was en ik wat te vroeg op de plaats van bestemming was, besloot ik naar die kazerne te lopen om wat herinneringen aan die alweer lang vervlogen tijd op te snuiven.

Overdag even bijkomen van die
(in)spannende nachtelijke wachtrondes
Destijds bevond zich aan de ene kant van de Van Alkemadelaan de Frederikskazerne (waar ik was ‘gelegerd’) en aan de andere kant de Alexanderkazerne, waar net achter de poort het gebouwtje was waar we onder andere de tijd doorbrachten tussen de verschillende wachtrondes die we moesten lopen en het ‘op wacht staan’. Beelden kwamen weer bij me terug van hoe ik als dienstplichtvervullend soldaatje in de houding moest springen wanneer een militair met strepen of sterren op z’n schouder m’n wachthuisje passeerde. En hoe ik ’s avonds laat ergens achterin het kazerneterrein aan de rand van een bos me (leger)groen en geel stond te vervelen omdat er vrijwel geen mens langs kwam (en ik daarom stiekem naar een radiootje stond te luisteren…). 
Wanneer ik dan werd afgelost en terug mocht naar het wachtlokaal stonden daar soms wat bijna-leeggegeten en koud-geworden pannen, omdat ik de pech had gehad dat tijdens mijn wachtcorvee het eten was gebracht (en genuttigd door mijn collega’s). En dan was er nog de mogelijkheid om ’s nachts even te slapen op een van de bedden, tussen de stapels zweetlaarzen en –sokken van mijn mede-soldaten.

Met wat fantasie lijkt het hier net echt...
Overdag deed ik wat administratief werk. En dat was een luizenbaantje, realiseerde ik me al wandelend terwijl ik een hapje van mijn boterham nam en een slokje melk dronk. Overigens passen de woorden ‘melk’ en ‘dronk’ niet bij elkaar in een tekstje over m’n diensttijd. In een stukje over het leger hoor je ‘drinken’ niet te associëren met de witte motor, maar met de alcoholische sloper. 
Vooral tijdens de eerste twee maanden van mijn dienstplicht, die ik in de (inmiddels ook gesloopte) Generaal Spoorkazerne in Tilburg doorbracht, ging het er heftig aan toe. Ik zat daar met een stel Tukkers en Achterhoekers, en die wisten wat ‘zupen’ was. En ik als randstedeling kon daarbij natuurlijk niet achterblijven, dus heb daar avonden meegemaakt die in een doorsnee aflevering van 'Oh oh Cherso' niet zouden misstaan.

Maar onder het motto ’s avonds een vent – ’s morgens een vent heb ik geen enkele ochtend verstek laten gaan en verscheen ik elke dag op tijd op het appél, ook wanneer we erna een rondje stormbaan deden of schiet- of handgranaatwerp-les kregen. 
Eén keer had ik het mezelf overigens wel heel erg lastig gemaakt. Met een mega-kater en dus kotsmisselijk stuurde ik een 4-tonner door de Tilburgse binnenstad, met een rijinstructeur naast me. Het gistte in mijn maag en ik had het idee dat ik ieder moment over mijn nek kon gaan, maar liet niets blijken. Totdat we op vliegbasis Gilze-Rijen waren en de instructeur even uitstapte om wat op te halen.

De net niet ondergespuugde viertonner
Nadat hij de deur van de vrachtwagen dichtgooide zwiepte ik snel de andere open en ging meteen over mijn nek in het gras langs de kant van de weg. Voordat de instructeur weer instapte zat ik alweer op mijn plek, alsof er niets gebeurd was. Met een ietwat viezige smaak in mijn mond, maar de net nog gistende maag van deze soldaat was gelukkig… leger.