De kerstvakantie begon dit jaar zoals een kerstvakantie hoort te beginnen. Op weg naar huis loodste ik m’n fiets door gladde sneeuwsporen. En onderweg stapte ik regelmatig even af om foto’s van wit Rotterdam te maken. Het Park bij de Euromast en de Veerhaven lagen erbij alsof ze poseerden voor kerstkaarten. En de eerste vakantiedag was ook al zo winters. Een groot deel van de dag stonden (en hingen) Bastiaan en ik op de schaats.
Vroeger, toen – zo lijkt het tenminste – alle winters échte winters waren, schaatste ik ook wat af. Op vijvertjes, op slootjes tot een eind weg in de polder en (ik meen in 1979) zelfs op straat. Ik moest het daarbij niet van m’n techniek hebben, maar van mijn doorzettingsvermogen.
Mijn techniek kwam wél goed tot zijn recht in de woonkamer. Als destijds zo’n EK of WK Schaatsen met Ard en Keesie op TV was, vulde ik de tijd van de dweilpauzes namelijk door het op mijn sokken ‘schaatsen’ van rondjes om de hoge tafel. De rug gebogen, m’n linkerarm op de onderrug en los zwaaiend met mijn rechterarm. Ik ging er helemaal in op en maakte zo meer rondjes dan de gemiddelde all-rounder (al gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat mijn rondjes wel kleiner waren dan die op TV).
Ik moest daaraan denken toen ik de zaterdag met Bastiaan op de bevroren sloot doorbracht. Het waren zijn eerste schaatsbewegingen (op die ochtend in de gauwigheid gekochte schaatsen) en het viel me allemaal niet tegen. Al hing hij natuurlijk wel regelmatig aan m’n armen en m’n schouders. Soms gleden zijn schaatsen alle kanten op, hing hij met z’n billen net boven het ijs en trok ik hem omhoog om een koude kont te voorkomen.
Dus liep ik de dag erna weer met een enigszins gebogen rug door de woonkamer, net als begin jaren zeventig. En zo is de cirkel weer rond. Al was het dit keer niet om mijn rondetijd van het rondje om te tafel te verbeteren, maar vanwege de spierpijn.
Vroeger, toen – zo lijkt het tenminste – alle winters échte winters waren, schaatste ik ook wat af. Op vijvertjes, op slootjes tot een eind weg in de polder en (ik meen in 1979) zelfs op straat. Ik moest het daarbij niet van m’n techniek hebben, maar van mijn doorzettingsvermogen.
Mijn techniek kwam wél goed tot zijn recht in de woonkamer. Als destijds zo’n EK of WK Schaatsen met Ard en Keesie op TV was, vulde ik de tijd van de dweilpauzes namelijk door het op mijn sokken ‘schaatsen’ van rondjes om de hoge tafel. De rug gebogen, m’n linkerarm op de onderrug en los zwaaiend met mijn rechterarm. Ik ging er helemaal in op en maakte zo meer rondjes dan de gemiddelde all-rounder (al gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat mijn rondjes wel kleiner waren dan die op TV).
Ik moest daaraan denken toen ik de zaterdag met Bastiaan op de bevroren sloot doorbracht. Het waren zijn eerste schaatsbewegingen (op die ochtend in de gauwigheid gekochte schaatsen) en het viel me allemaal niet tegen. Al hing hij natuurlijk wel regelmatig aan m’n armen en m’n schouders. Soms gleden zijn schaatsen alle kanten op, hing hij met z’n billen net boven het ijs en trok ik hem omhoog om een koude kont te voorkomen.
Dus liep ik de dag erna weer met een enigszins gebogen rug door de woonkamer, net als begin jaren zeventig. En zo is de cirkel weer rond. Al was het dit keer niet om mijn rondetijd van het rondje om te tafel te verbeteren, maar vanwege de spierpijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten