donderdag 30 juli 2020

Verantwoordelijkheid en schade

Ik realiseerde me deze week dat ik, toen ik net zo oud was als Bastiaan nu, voor het eerst zonder m’n ouders naar het buitenland op vakantie ging. Ik had de Ford Taunus van m’n vader voor een zacht prijsje overgenomen en reisde samen met m’n neef René af naar Zuid-Frankrijk.

En al waren we (al) twintig, ik vind het best opvallend dat onze ouders blijkbaar vonden dat we de verantwoordelijkheid aankonden om 2600 vakantie-kilometers te maken, terwijl de drukinkt op onze rijbewijzen pas net droog was. En we hadden de leeftijd van uitgaan, (te) veel drinken en niet alle ouderlijke adviezen ter harte nemen. Dus moesten we de eerste vakantiedagen zelf bijvoorbeeld ondervinden dat het handig is om op tijd wat boodschapjes te doen of te zorgen dat we genoeg geld hadden om ‘s morgens een stokbrood of croissant te kopen. In plaats van een broodje en een kop thee bestond ons ontbijt de eerste dagen uit bastogne-koeken en een hamburger, die we wegspoelden met een nog overgebleven Kantebräu. 

Eerlijk gezegd kwam het ons best goed uit dat we ergens halverwege Frankrijk onze ouders stomtoevallig tegenkwamen op een P langs een N-weg. En dat we toch een paar dagen bij hen ‘op visite gingen’ op de camping in de Provence. Wel hadden we de auto gestald op een stoffige parkeerplaats langs de drukke doorgaande weg naar Saint-Tropez, omdat we ‘illegaal’ bij onze ouders verbleven. Toen ik op een geven moment met m’n ouders langs die parkeerplek reed viel op dat daar dankzij de droogte en de mistral alles onder een laag zand en stof zat, behalve één van mijn autoraampjes. Nadere inspectie wees uit dat dat raampje niet schoon was, maar al twee dagen en nachten open stond...

Een paar dagen later vertrokken we weer met z’n tweetjes en kwamen we terecht bij een camping nabij La Grande Motte, die ‘complet’ bleek te zijn. Daarom besloten we ons tentje een paarhonderd meter verderop op te zetten, zodat we - net als anderen - stiekem gebruik konden maken van de douches en toiletten van de volle camping. En wanneer een gendarme ons zou zeggen dat we onze tent hadden neergezet op een plek waar dat niet mocht en zou wijzen naar het bordje ‘camping interdit’ naast onze tent zouden we zeggen dat we het al zo’n rare naam voor een camping vonden. Die smoes hebben we echter niet hoeven gebruiken. De avond voordat we de 1300 kilometer lange terugreis naar Nederland gingen maken hadden we onze tent al ingepakt, dus we sliepen ‘s nachts in de auto om heel vroeg te kunnen vertrekken. Toen we in het donker de illegale camping afreden hoorden we een harde knal aan de onderkant van de auto, alsof we over een te hoge drempel reden. We stapten uit maar zagen in het donker niks en besloten door te rijden.

Onderweg begon de bodemplaat van de auto echter steeds meer herrie te maken, maar daar hadden we al gauw iets op gevonden: lekker hard de autoradio aan! Wanneer we dorpjes passeerden viel het op dat mensen naar ons keken, zich afvragend waar die pokkeherrie vandaan kwam. Gelukkig maar dat vrijwel de hele route bestond uit snelweg. En we redeneerden dat wanneer we daarop (veel te) hard reden we eerder thuis zouden zijn om de auto daar naar een garage te brengen.

Toen we vele uren later thuis arriveerden hoorde men ons al van verre aankomen. De oude Taunus bleek een kapotte cardan-as te hebben, die gelukkig nog kon worden vervangen. Los van die schade realiseerden we ons terdege dat we ook tijdens de terugreis niet zo verantwoord bezig waren geweest. Maar door schade en schande wordt men wijs. Toch?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten