De dag ervoor kreeg ik, toen ik net naar kantoor gefietst was, een flinke kaakpijn. Na een poosje zakte het weer weg, maar ook na de fietstocht ’s avonds naar huis was het weer raak. Maar dat was slechts een voorbode van wat er ’s nachts komen zou; enorme pijnsteken in mijn kaak. Alleen slokjes koud water verdoofden de pijn tijdelijk. Na ’s nachts tientallen keren naar de koude kraan en de wc te hebben gelopen belde ik ’s morgens de ‘weekend-tandarts’ (alleen voor spoedeisende zaken!!) en maakte ik een afspraak voor kwart over twee. ‘Pfoe, wel laat op de dag’, dacht ik. Al ijsberend door het huis telde ik de uren en minuten, telkens een slokje koud water nemend. In m’n eentje in de auto zat ik te jodelen van de pijn en ook in de wachtkamer had ik het koud water hard nodig om de pijn te bedwingen.

Sindsdien is de pijn niet meer teruggekomen. Maar hoe het nou kan dat de pijn letterlijk ophield toen ik in de tandartsstoel stapte? Ik kan er niet over uit. Ligt het misschien aan het feit dat ik een mannelijke tandarts gewend ben en dat deze mevrouw in het wit de pijn gewoon deed wegsmelten? Het liedje over ‘altijd lente in de ogen van de tandartsassistente’ kennen we, maar in dit geval was het de tandarts zelf die op een regenachtige novemberdag het zonnetje weer liet schijnen…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten